Het gedachtengoed van Willem Cornelis Jr. (1886-1971)
Ziener of “Don Quichot”
De 23-jarige makelaar in koloniale waren, Importeur van ruwe rietsuiker, zuidvruchten en cacaofabrikant Willem Cornelis Sickesz (1852-1916) laat eind van de negentiende eeuw begin twintigste (1902) een pand aan de Brouwersgracht verbouwen om daar samen met broer Jozef Armandus Willem Sickesz (1847-1924) “The American Cocoa & Chocolate Cy. Gebr. Sickesz " op te richten (6 januari 1910) Zie de aankondiging in de landelijke dagbladen zoals bv. “De Tijd” van 31-12-1909 of het “NRC” van 6 januari 1910.
De broers W.C. (1852) en J.A.W. Sickesz (1847) zijn ook de oprichter van de “The American Lunchroom Com”. Deze Lunchroom werd opgericht en opende op 3 september 1898 en was gehuisvest naar de Kalverstraat 16, te Amsterdam. Waarbij Jozef Armandus Willem formeel in juli 1892 de firma kwam versterken. De naam werd wettig gedeponeerd in het “Staatsblad” van 1 maart 1901, deel 55.
In 1902 vindt er een grote verbouwing plaats waarbij de aangrenzende percelen 1, 3, 5, 7 en 9 aan de Jonge Roelensteeg worden toegevoegd, zoals een advertentie in “De Telegraaf” van 31-05-1902 het vermeld, dat gedurende de verbouwing van het huis Kalverstraat en de bijtrekking van de aangrenzende percelen, de uiterste zorg wordt aangewend opdat niet enige stoornis in de goede gang der zaak zal plaats vinden. In het Algemeen Handelsblad van 2 september 1903 staat vermeld, dat donderdag 3 september 1903 de heropening van de boven-salon zal plaats vinden en tevens de algehele voltooiing sedert de verbouwing van “The American Lunchroom”
In de “Staatscourant” 26 april 1911 No: 97, werd gepubliceerd dat de statuten waren geregistreerd te Amsterdam van De “N.V. The American Lunchroom company” met als enig directeur W.C. Sickesz (1886) en als commissaris J. Sickesz (1884) Zie akte No: 529.
Als in 1921 het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en fabrieken te Amsterdam wordt opgericht, zien we 30 juni 1921 als eerste inschrijving No: A 7878, van de firma met het Dossiernummer 6818, de benoeming of bevestiging van, commissarissen W.C. Sickesz (1886) en R.H. Sickesz (1889) en benoeming als lid raad van beheer J. Sickesz (1884) en de sub-naam wordt toegevoegd “N.V. De Amerikaansche Ontbijtzaal Compagnie”
Het complex van de firma zien we groter worden als aan de Kalverstraat de “Chocolaterie Sickesz” wordt geopend op 22 oktober 1925 en het adres wordt Kalverstraat 16-18 te Amsterdam. In de loop der jaren zien we dat het doel van de vennootschap de exploitatie van een inrichtingen voor voedingsmiddelen en genotsmiddelen veranderen naar het exploiteren van een Lunchroom, Restaurant, Uitzending van gebak en maaltijden en een eigen Brood,- Banketbakkerij.
Als we het dossier 6818 van de KvK volgen zie we diverse familie leden van de familie Sickesz benoemd worden en ook uittreden, waarbij de datum 1 november 1958 opvalt doordat dan alle leden van de familie Sickesz uittreden, en per zelfde datum als commissarissen worden benoemd G. Heijn (1895), J. Hein (1897) en nog een commissaris en een directeur. Het kantoor verhuist naar Zaandam Westzijde 30.
De naam van de firma werd veranderd in “American Corner” en later omgedoopt naar “Albert’s Corner.
3 juni 1916 overlijdt W.C. Sr. 64 jaar oud. De zonen J. Sickesz (1884-1935) W.C. Sickesz (1886-1971), en R.H.J. Sickesz (1889- XXXX) zijn dan opgenomen in de directie van de firma. 1 augustus 1924 overlijdt ook J.A.W (1847-1924) op 77 jarige leeftijd.
Door wat wordt genoemd de cacao-oorlog wordt het produceren van cacao en chocolade een moeizame activiteit. De 1ste wereld oorlog (1914-1918), een te kort aan grondstoffen en een moordende concurrentie in de bedrijfstak maakte het er allemaal niet makkelijker op. In deze periode zijn er ook een groot aantal van toen bekende chocolademerken over de kop gegaan.
In een pogingen om het hoofd boven water te houden in de chocolade wereld, worden er verschillende overlevingsstrategieën bedacht. Eén hiervan was het schaal vergroten van het transport en distributie van de producten. En er wordt een samenwerking gestart tussen de Gebr. Sickesz en Kwatta uit Breda. Deze samenwerking bestond uit het oprichten van een verkoopmaatschappij voor cacao en chocolade producten. Zo werd per 1-november 1922 de ”N.V. Verkoopkantoor van Cacaoproducten” (1922-1924), opgericht en deze werd gevestigd aan de Heerengracht 20 te Amsterdam.
Het doel was om de afnemers te bedienen met weliswaar ieders eigen producten maar synergie in het administratieve proces en distribueren van hun producten te minimaliseren. Maar de samenwerking kwam onder zware druk te staan door het verschil in benadering en uitvoeren van deze processen, het ene kamp bestond uit Johannes en de Kwatta directie en het andere kamp werd aangevoerd door Willem Cornelis, in zijn visie moest het producerend personeel worden beloond. Hij was een absolute tegenstander van het korten op het inkomen van medewerker(ster) bij het niet nakomen van, arbeidsvoorwaardelijke afspraken zoals niet op tijd aanwezig zijn (te laat komen) wat vaak een korting op het week loon tot gevolg had, of onvoldoende aandacht voor het onderhoud van de gebruikte productie middelen (schoonmaken en poetsen van de machines en werkruimte).
Hij was voorstander van een basis inkomen als onderdeel van de kostprijs berekening en daarbij een beloningssysteem, gebaseerd op prestatie, dienstjaren en reserveringen voor de toekomst (nu noemen we dit pensioenverzekeringen en ziekenkosten verzekering), gefinancierd uit de winsten van het bedrijf. Hij was felle tegenstander van de strafcultuur welke in deze periode gebruikelijk was in de bedrijfstak.
In de eerst periode van de vorige eeuw (1919) verwoordt hij in diverse opstellen, brochures en andere publicaties zijn ideeën. Later zou hij deze ideeën uitwerken in zijn nieuwe economie, zoals hij deze inzichten noemde dit resulteerde uiteindelijk in 1938 tot het publiceren van zijn Quo Vadis plannen. Tot aan het eind van zijn leven (1971) heeft hij gestreden om maatschappelijk draagvlak te vinden voor zijn zienswijze. Maar in zijn streven naar, bleek de politieke,- en de economische wereld hem, min of meer een pseudo-econoom te vinden en werd niet gehoord. Eén van zijn laatste brochures over dit onderwerp, waren de brochure no: 24 en 25, “ter navolging van President Kennedy”, en “De zo gesprezen democratie??” beide in één boekwerkje uitgegeven, oktober 1966. 28 februari 1971 is hij overleden en was zijn strijd ten einde.
Door deze zienswijze kwam de samenwerking met, zeg maar even met Kwatta onder druk te staan en heeft tot 31 december 1924 stand gehouden.
Het Verkoopkantoor werd ontbonden. Kwatta ging zijn eigen gang maar kreeg veel invloed in het nieuw opgerichte bedrijf, N.V “Cacao- Chocoladefabriek Gebr. Sickesz” opgericht 18 februari 1925, waarbij Johannes tot lid van de raad van beheer werd benoemd. De locatie Brouwersgracht wordt verlaten en we zien het bedrijf neerstrijken, eerst op de Heerengracht 20 te Amsterdam (19-05-1926), dan verhuizen ze naar de Rechter Rottekade te Rotterdam (1-01-1937) Dan komen ze weer terug naar Amsterdam Raadhuisstraat 15 (22-08-1938) Maar uiteindelijk wordt er verhuist naar de Middenlaan 8 te Breda of er dan nog echt chocola wordt geproduceerd is niet duidelijk er wordt in het K.v.K Breda dossier no. 9995 gesproken van, Fabricage van en handel in cacao, chocolade, suikerwerken en aanverwante artikelen in de ruimste zin. De naam blijft tot 13-09-1972 in gebruik en wordt dan “Sickesz Exploitatie Maatschappij B.V.”
In het dagblad “Het Centrum” van 29-09-1928 lezen we Het goed “De Cloese” te Lochem in massa met hout is gekocht door den heer J. Sickesz, lid der bekende Cocoa firma te Amsterdam voor fl. 217.125,-. Het landgoed blijft in zijn tegenwoordige toestand bestaan. Zijn bemoeienissen met de firma werden afgebouwd tot lid raad van beheer en de dagelijkse leiding van het bedrijf zien we bestuurders met Kwatta roots verschijnen (J.E.M van Iersel en A.J.M van Iersel). Lang heeft Johannes niet kunnen geniet van zijn Landgoed 21-11-1935 overleed Johannes op 51 jarig leeftijd. Zijn weduwe liet de bezittingen in 1937 veilen. En hierbij is de Sickesz inbreng in deze firma ten einde.
Door deze verschillen van management stijlen en de zakelijke verschillen heeft Willem Cornelis (1886-1971) ondanks dat Kwatta een concurrentiebeding met hem contractueel had vastgelegd, waarbij hij W.C. dus ook geen concurrerende activiteiten zou mogen ondernemen.
Willem Cornelis Sickesz (1886-1971) startte toch een eigen chocoladefabriek. Op 2 juni 1924 zag de N.V. Holland-Zwitsersche Chocoladefabriek het levenslicht. Waarbij hij zichzelf als commissaris/directeur benoemd. Maar nog voor dat de eerste repen zijn geproduceerd, spant de N.V. “Stoom Chocolade- en Cacaofabriek Kwatta” te Breda een zaak tegen hem aan, voor vermenging van belangen. W.C. Sickesz trekt zich terug uit de directie en laat het dagelijks besturen over aan dhr. B.J. Franken (1889) Zie wijziging No: E6537 van de K.v.k. te Amsterdam.
Een langdurige arbitrale procedure is het gevolg waarbij in oktober 1930 de uitspraak is gevallen in de langdurige procedure van het scheidsgerecht in de zaak tussen W.C. Sickesz en Kwatta. Kwatta had W.C. aangesproken wegens overtreding door hem, van zijn contractuele verplichting niet te participeren in een concurrerende fabriek i.c. Hollandsch-Zwitsersche Chocoladefabriek (2-7-1924).
Men is uiteindelijk tot een schikking gekomen. Want bij genoemde uitspraak werd W.C. Sickesz (1886-1971) veroordeeld alle geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat. De schade-eis is een aanzienlijk bedrag zoals op de Kwatta algemene aandeelhouders vergadering van 27 juni 1934 is medegedeeld. Kwatta heeft indertijd ook beslag doen leggen op enige activa van de heer W.C. S. Door de bovenstaande schikking is thans een einde aan de zaak gekomen. Het bedrag werd toen vastgesteld op fl. 700.000,- (Uit Het vaderland van donderdag 1 augustus 1935).
Willem Cornelis Sickesz neemt het roer van de N.V. Holland-Zwitsersche Chocoladefabriek weer over per jun 1936 en is weer lid van de directie. In 1950 werd de naam van deze firma veranderd in Tjoklat-fabriek N.V. De firma heeft formeel tot 12 oktober 1984 bestaan maar had per 24 december 1977 de activiteiten aan de Schinkelkade 64 te Amsterdam gestaakt.
De enorme arbeidsonrust eind negentiende begin twintigste eeuw in de bedrijfstak van de Chocolade en suikerverwerkende industrieën was een ander fenomeen welke waarschijnlijk bepalend is geweest voor de beeld,- en meningsvorming van W.C. De opkomst van de vakbeweging was significant, deze maakte zich sterk voor betere arbeidsvoorwaarden, werkomstandigheden en een betere beloningen.
De Alg. Bond van Arbeider(st)ers in het bakkers, chocolade- en suikerbewerkersbedrijf ijverde voor loonvoorstellen aan de patroons in de cacao-, chocolade- en suikerbewerkingsbedrijven met de volgende argumenten:
Er is opleving in de chocolade- en suikerbewerkingsbedrijven, van jaar tot jaar neemt het verbruik van grondstoffen door de industrie belangrijk toe. Uit cijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt, dat van 1919 – 1926 het verbruik van cacaobonen gestegen is van 25,7 miljoen Kg. tot 46,6 miljoen Kg. Over datzelfde tijdvak is een verbruikstoename van suiker aan te wijzen van 9,7 tot 14,2 miljoen Kg. Ondanks deze stijging in de productie is het aantal benodigde werkkrachten circa 3 procent verminderd. Er wordt belangrijk voordeliger geproduceerd dus hoogtijd dat er behoorlijke loonregeling wordt ingevoerd.
Amsterdam november 1928 – In de personeelsvergadering van maandag 26 november van de Chocoladefabriek “Hollandsch-Zwitsersche” werd tot staking besloten om inwilliging te verkrijgen van de volgende eisen:
- Erkenning van de bond door de directie.
- Het bestuur van de bond wordt door de directie in daartoe te houden conferenties gelegenheid gegeven, over toestanden en verhoudingen nopens loon e.a. arbeidsvoorwaarden met de directie overleg te plegen.
- De arbeiders en arbeidsters, werkzaam bij de Holl.-Zwitsersche Chocoladefabriek, wordt onverkort het recht gewaarborgd, lid te worden en te blijven van de vakvereniging hunner keuze.
- Alle ontslagen meisjes worden volgens rooster bij aannemen van personeel het eerst te werk gesteld.
- Alle arbeiders en arbeidsters wordt een minimumloon gegarandeerd.
- Ook voor de wachttijd in de fabriek wordt loon uitbetaald.
- De arbeid(st)ers wordt behoorlijk gelegenheid gegeven, hun schafttijd door te brengen in een ingericht lokaal.
- Op de hygiëne in de fabriek e.d. sanitaire inrichting wordt behoorlijk toezicht gehouden.
- De directie verbindt zich, tussen de bond en de onderneming een arbeidsovereenkomst tot stand te brengen. De staking omvat, op enkele uitzonderingen na, het gehele vrouwelijke personeel.
De chocolade- en suikerwerkfabrikanten staan afwijzend tegenover de looneisen en wijzen deze van de hand. En de staking is een feit geworden.
In een reactie van de directie van de Hollandsch-Zwitsersche Chocoladefabriek wordt het volgende naar buiten gebracht. De directie van de Hollandsch-Zwitsersche Chocoladefabriek deelde mede: dat bij haar de lonen hoger zijn dan door de vakbond gevraagd wordt.
De op 2 en 8 november 1928 door het bestuur van genoemde bond uitgeschreven vergadering speciaal voor het mannelijk en vrouwelijk personeel van onze onderneming. Ondanks het feit, dat absoluut geen invloed door ons op ons personeel is uitgeoefend, en er door ons zelf geen enkel woord over deze vergadering gerept werd, heeft niemand van ons mannelijk personeel deze beider vergaderingen bezocht, terwijl ook de kern en het overgrote deel van ons vrouwelijk personeel niet aanwezig was.
Daaruit blijkt dus wel, dat ons personeel van inmenging van de bond in zijn aangelegenheden niet gediend is. Dit is ook begrijpelijk, want….. de loonstandaard en arbeidsvoorwaarden in onze onderneming staan verre boven de loonstandaard, welke door de bond verlangd wordt.
Onze chocolatiers (volwassen vormers) bijvoorbeeld hebben van 1 januari 1928 tot 31 oktober 1928 een inkomen gehad van gemiddeld fl. 1703,41 per man, hetgeen per week uitkomt op fl.39,19. Van deze chocolatiers hadden een 14 tal een gemiddeld weekinkomen van fl. 42,30.
Volwassen arbeiders (ongeschoolde krachten) hebben bij ons geen lager weekloon dan fl. 25,- terwijl de meesten hunner belangrijk meer verdienen.
Dat meisjes van 16 jaar fl 5,- per week verdienen, is verre bezijden de waarheid. Het dubbele van dit bedrag is meer in overeenstemming met de waarheid. Een boetestelsel bestaat in onze onderneming absoluut niet, en nooit wordt dus wegens boete en cent van het loon gekort. Integendeel, iedere 3 maanden ontvangen onze arbeiders een extra uitkering, welke gewoonlijk gelijk staat met een extra weekloon, zodat zij dan iedere 3 maanden met een dubbel weekloon naar huis gaan. Dit wordt vooral met de jaarlijkse vakantie zeer gewaardeerd en ongetwijfeld kan dit als een mooie sociale instelling beschouwd worden.
Wij menen dus, dat wij in onze annonce, waarin wij oproepen om ons streven te steunen naar hoge lonen en goedkope producten geen woord te veel gezegd hebben.
N.B. in tegenstelling met het bericht in uw avondblad van 21 dezer over het ontslag van enige meisjes delen wij u mede, dat dit ontslag uitsluitend heeft plaats gevonden als gevolg van de jaarlijks voorkomende slapte in reepverbruik tegen St. Nicolaas.
Deze reactie op de strijd tussen werkgevers en werknemers(vakbonden) geeft duidelijk weer hoe gespannen de situatie in de bedrijfstak was, en mede van grote invloed op de beeld,- meningsvorming van Willem Cornelis.
In het beloningsbeleid was zijn uitgangspunt het weekloon volgens Amsterdamse levensstandaard deze was rond de jaren dertig van de vorige eeuw vast gesteld op, tussen de fl. 27,- tot fl. 30,- per week. Bij gewoon je werk doen volgens afspraak was er een toeslag van 10% (welstandstoeslag) op het week loon. Bij goede prestaties was er een toeslag van 10% per 13 weken (Beloningsstelsel)op het week loon en een dienstjaren toeslag die neer kwam op fl. 5,- per 5 dienstjaren per 13 weken (dienstjaren toeslag). En de werkgever reserveerde per medewerker(ster) 5% van het weekloon voor de welstandskas. Deze werd beheerd door de werkgever en het werd aangewend voor onvoorzien en of noodzakelijk uitgaven van de medewerker(ster) en zijn of haar gezin.
Het overzicht hieronder geeft het inkomen van een HZ medewerker(ster) met een dienstverband langer dan 25jaar.
Voor het begrip even alle bedragen omgezet naar een maand inkomen.
Ook dit overzicht geeft aan dat de inkomens in deze niet buitensporig waren. Maar zo als we dit tegenwoordig noemen conform de markt.
Het gedachtengoed
Wil ook het menselijk vernuft zich blijven ontplooien, zo schrijft W.C in zijn boek de Quo Vadis,-plannen (en dat zal immers nooit te remmen zijn), dan zal de ene uitvinding de andere blijven opvolgen, dan zal de rationalisatie van de voortbrenging voortdurend verder gaan, dientengevolge de productiemogelijkheid van dag tot dag toenemen en de producten zich meer en meer opstapelen. Doch dan ook zal het nodig zijn, wil niet heel de economische wereldorganisatie in het honderd lopen, dat, of de productiemogelijkheid belangrijk ingekort wordt en dat is reeds praktisch onmogelijk gebleken, want dat toch veroorzaakt de bekende (beruchte) malaisetoestand inflatie, of de levensduur van de producten zal gelijk gezegd, belangrijk moeten worden verkort.
Wat ons te doen staat? De wereldcrisis en de gesel van de werkloosheid te bestrijden door het: benutten van ’s WERELDS OVERVLOEDIGE RIJKDOM (arbeid in de vorm van handjes)
Dit nu is mogelijk als het begrip BEZIT wordt vervangen door het begrip “BRUIKLEEN”
Doch een bruikleen met tijdens het bruikleen “de rechten van de bezitter” Na afloop van de bruikleenperiode vervalt het bezit aan de Staat met als enig doel “DE VERNIETIGING”
Op deze “vernietiging” van het oude product volgt dan vanzelfsprekend en dus automatisch “de aankoop van het nieuwe product” hetgeen weer de mogelijkheid tot “produceren” tot gevolg heeft.
Deze vernietiging van het half verbruikte product nu, of beter gezegd het laten vernietigen, zal voortaan dus de taak zijn van de Staat ten behoeve van het productieproces en dus van de “welvaart”.
Schrik niet, gij bezitters of kapitalist, dat wij uw product of kapitaal ontnemen zullen zonder u daar, waar dit nodig of zelfs maar wenselijk is, schadeloos te stellen. Verweer U niet met de bewering: “doch dat is kapitaalvernietiging en dat in deze toch al zo slechte tijden”
Vreest ook niet, dat de levensstandaard zal stijgen. Een feit is, dat de wereld misleid wordt met een totaal foutieve en wel sterk geflatteerde kostprijsberekening van het wereldproduct, hetgeen wij u zullen bewijzen.
Wij zullen U ook voorrekenen, dat het nieuwe product waarmede wij het oude zullen vervangen, voor dezelfde of ongeveer dezelfde prijs gemaakt kan worden als het oude half of driekwart versleten product thans waard is.
Wellicht, wanneer wij U dat duidelijk gemaakt hebben en ook hebben aangetoond, dat gij U geen opoffering zult hebben te getroosten en zelfs niet enig nadeel zult ondervinden, dat gij er dan weldra vrede mee zult hebben, dat wij een deel van uw oude, half versleten bezitting door nieuw vervangen en daardoor die tientallen miljoenen werklozen aan werk en levensvreugde kunnen helpen, ongeacht nog, dat gij hen daarmede vermoedelijk van de ondergang redt.
Deze theorie voor het oplossen van de inflatie en het daarbij horende werkeloosheidsproblematiek onderbouwd hij met hypothese van de foute kostprijsberekening. Kort door de bocht zegt hij: bepaal voor al het geproduceerde een houdbaarheid datum. Is deze verlopen vernietig dan het geproduceerde. Als het kapitaalsgoederen zijn, spreek een subsidie regeling af, die door de overheid wordt betaald en uitgevoerd. Deze moet dan gefinancierd worden met gelden die door de rijken via staatsobligaties, met een redelijke rente opbrengst, worden binnen gehaald en over een periode van 25 tot 30 jaar via belastingen worden vereffend. Door deze vernietiging ontstaat weer vraag en kan er weer geproduceerd worden.
Voorbeeld van W.C, voor dagelijkse gebruiksvoorwerpen is dit stelsel niet nodig. Daar kan men eenvoudig overgaan tot inlevering bij de Staat, na een bepaalde gebruiksperiode, waarna de Staat tot vernietiging kan laten overgaan. Auto’s kan men na een gebruik van b.v. 4 of 5 jaar laten inleveren, tegen betaling van b.v. percentage van de nieuwprijs, daarna kan de wagen wellicht nog 1 tot 2 jaar als tweedehands wagen dienst doen, waarna vernietiging volgt.
Beter zal het wellicht zelfs zijn om het inleveren te doen plaats vinden nadat een zeker aantal Kilometers is afgelegd, onder handhaving van als uiterste termijn, de genoemde 5, wellicht 6 jaar, waarna de auto eveneens nog een zeker aantal Kilometers als tweedehands wagen kan dienst doen.
De lezer zal wel begrijpen, dat dit vergoedingsstelsel hier slecht zeer schematisch beschreven is. Zou het in de praktijk worden toegepast, dan zal blijken, dat er zich talrijke mogelijkheden zullen voordoen. Het zou echter te ver voeren deze hier nader te beschrijven.
Bij zijn zienswijze van kostprijsberekening stelt hij dat er door een commissie van wijze mannen, want toentertijd waren vrouwen nog nauwelijks in beeld, een verantwoord loon moeten worden vastgesteld die het werkgevers mogelijk maakt een redelijke winst te maken op het geproduceerde. Dit basisloon moet dan ook gelden voor ambtenaren en dienstverlenende. Deze loonsom met sociale lasten, grondstofprijzen, productie middelen, transportkosten en verzekeringen en belastingen moeten deel uitmaken van de kostprijs van het geproduceerde product. Alle andere voorzieningen en toeslagen die worden toegekend, moeten worden gefinancierd uit de winsten van de bedrijven. En als het minder gaat met de bedrijven door dat de winsten terug lopen, is er ook minder ruimte voor extra voorzieningen, maar dit heeft dan niet directe invloed op de kostprijs van het product.
In de loop der jaren zijn er diverse geschriften opstellen en brochures van zijn hand verschenen met het doel een zo groot mogelijk politiek en maatschappelijk draagvlak te vinden voor zijn zienswijze en ideeën. In de jaren veertig heeft hij zelfs een weken lange landelijk campagne gevoerd waarbij hij in de grote landelijke dagbladen hele pagina’s grote artikelen wijdde aan zijn gedachtegoed. Er was in die periode weinig respons anders dan dat de gevestigde economen en geleerde in deze materie heel wat kritische geluiden lieten horen en het plan Sickesz werd niet echt serieus genomen. En in de commentaren die ook in de landelijk dagbladen werden gepubliceerd was de algemene tendens dat hij te weinig rekening hield met de internationale ontwikkelingen volgens o.a. prof. dr. ir. J. Goudriaan.
Ten eerste omdat de werkloosheid, welke het gevolg is van instorting van de grondstofprijzen bij stabiele activiteit in de kapitaalgoederenproductie zeer veel groter is dan die, welke ontstaat bij stabiele grondstofprijzen en instorting van de activiteit in de productie van de kapitaalgoederen. (zie “De Economist”, aflevering december 1934).
Ten tweede omdat de werkloosheid voortvloeide uit de prijsinstorting van de grondstoffen, als regel vooraf gaat aan die, welke optreedt door verslapping van activiteit in de kapitaalgoederenproductie.
Maar bovenal ten derde, omdat elke stabilisatiepolitiek op het gebied van woning-, machine, en scheepsbouw eerst uitvoerbaar wordt (zie boven), indien vooraf waarborgen zijn verkregen aangaande de stabiliteit van het prijsniveau.
Gij zijt van de ernst van deze zaken evenzeer doordrongen als ik. Gij wilt, evenals ik, iets bereiken, Uw gedachten op een bepaald ogenblik omgezet zien in de daad. Maar de weg tot praktische verwezenlijking leidt niet rechtstreeks tot de massa. De discussie over de technische uitvoeringsmaatregelen moeten eerst gerijpt zijn in een kring van gelijkgezinden ten aanzien van het doel, en ieders onderlinge kritiek helderheid zal verschaffen over de best geëigende middelen.
Waarom isoleert Gij U dan? Waarom sluit Gij U niet aan bij hen, die in besloten kring de uitvoerbaarheid van verschillende maatregelen tot oplossing van de werkloosheid Bestuderen???
Uit Het Volksdagblad donderdag 29 februari 1940 rubriek Kort en Bondig
Het geheim van mijnheer Sickesz
Mijnheer Sickesz, hij noemt zichzelf de “leider” van een Chocoladefabriek, is een origineel mens. Een andere zakenman adverteert: “Koop melkchocolade!” Niet aldus de heer Sickesz. Hij plaats in sommige dagbladen langademige artikelen om te betogen, dat “zijn” arbeiders het bij hem zo goed hebben. Er is niet eens boetestelsel! Hij heeft iets veel beters uitgevonden: een stelsel van beloningen. Dat is natuurlijk nog veel geraffineerde dan een boetestelsel. Als de arbeider zich stipt aan het fabrieksreglement houdt, als hij zuinig omgaat met het materiaal, als hij de machines netjes onderhoudt, dan krijgt hij een driemaandelijkse beloning. Bovendien maakt de “leider” voor hem nog een spaarpotje van 5% van het loon, waaruit uitkeringen bij huwelijk en gezinsvermeerdering worden betaald. Wat edel, nietwaar?
Maar waar het op aankomt is, dat mijnheer Sickesz betoogt tegenover zijn mede- “leider”, dat je dit alles kunt doen, “zonder de kostprijs van het product te verhogen, en ook zonder de winst te verminderen. Het geheim is dus spoedig opgelost. In plaats van 110% arbeidsloon uit te keren, krijgen de arbeiders elke week maar 85% in handen. 10% krijgt hij eens in de 3 maanden als “beloning” en 5% zo bij voorkomende gelegenheden uit de “weerstandskas”.
De “leider” spaart voor hem, en trekt zolang de rente van het niet uitbetaalde arbeidersloon. Bovendien heeft hij het voordeel, dat de arbeiders gedwongen worden tot de uiterst stiptheid en krachtsinspanning, wat neerkomt op verscherpte uitbuiting. Het doel, dat met deze methodes wordt nagestreefd, steekt mijnheer Sickesz niet onder stoelen of banken. De arbeider moet zich zo “een onderdeel van het bedrijf gaan voelen”, het moet hem “aansporen nog eens extra zijn best te doen”, enz.
De “leider” Sickesz spreekt over zijn personeel nog niet als over zijn “Gefolgschaft”. Maar zijn befaamde Quo Vadis-plannen rieken toch wel heel erg naar de uitbuitings- en ontrechtings- maatregelen, die de fascisten in Duitsland en Italië hebben ingevoerd. In de literatuur luidt het antwoord op de vraag “Quo Vadis?” (Waarheen gaat gij?): “Naar Rome, om gekruisigd te worden”
Mijnheer Sickesz zou de strijdende arbeidersklasse graag op Romeinse, Mussolini-achtige manier kruisigen. Het zal echter niet gaan!!
Uit Het Volk 2 april 1940 rubriek Ingezonden
Quo Vadis? Door de heer M. Hoekstra
Ik heb met belangstelling van de advertentie van de heer Sickesz kennis genomen, en in het bijzonder van de advertentie waarin hij zijn goede bedoelingen tegenover zijn personeel beschreef. Maar alle medailles hebben hun keerzijde, ook die van de heer Sickesz. Ik heb nl. een zoon die in het suiker- en chocoladebedrijf werkt en bij de algemene bond is georganiseerd. Wat ik in de “Bode”, het orgaan van de bond las, weten de duizenden, die de advertenties van de heer Sickesz hebben gelezen niet.
In de “Bode” wijdt de redacteur Ir. Goudsmit er een hoofdartikel aan, en hij zegt daarin, dat ongetwijfeld datgene wat de heer Sickesz aan zijn personeel biedt, gewaardeerd zal worden. Temeer daar zulks geschiedt boven het loon, dat volgens Amsterdamse levensstandaard ir vastgesteld. Het is ons bekend, dat er volwassen arbeiders zijn, die fl.27,- tot fl.30,- per week verdienen. Doch hoeveel zijner? En hoeveel jeugdige werkkrachten (jongens en meisjes) natuurlijk ook weer volgens Amsterdamse levensstandaard beloond, zijn er, die aan de lopende band werken? Het zijn vragen waar wij geen antwoord op kunnen geven, omdat het personeel vrees is bijgebracht tegen het zoeken en het houden van contact met de vakvereniging en vanzelfsprekend tegen het zich aansluiten bij de vakvereniging. Tot zover de “Bode”
En ziet, heer Sickesz, dit is nu wat de duizenden lezers van uw advertenties niet van u verwacht zouden hebben, nl. dat u dictatuur tegen uw personeel zou uitoefenen. Wat u dan doen moet is: laat uw dictatorschap tegenover uw personeel zo spoedig mogelijk varen. Laat uw arbeiders vrij, geef hun meer loon, sticht een pensioenfond geef hun medezeggenschap in uw bedrijf en een goed arbeidscontract. Dan pas zouden wij over uwe “Quo Vadis?”-plannen gaan denken.
Daarom, mijnheer Sickesz , geef uw personeel vrijheid om zich bij hun vakbond aan te sluiten. April is de propaganda-maand.
M. Hoekstra, Sneek
Uit de Maasbode 11 juni 1940 rubriek Financieel en Economie
“Quo Vadis”
In het Mei-nummer van het maandblad Economie antwoordt de heer W. C. Sickesz op de kritiek, die op zijn bekende “Quo Vadis-plannen is geoefend door prof. dr. P.P. van Berkum. Hij betoogd, dat het systematisch vernieuwen van oude huizen, fabrieksgebouwen, machines, e.d., zelfs op een tijdstip waarop deze nog diensten zouden kunnen bewijzen, in wezen neerkomt op een versnelling van de circulatie van goederen in het economische leven dat de lasten daarvan gemakkelijk kunnen worden gedragen, omdat door de algemene verlevendiging, die deze vernieuwing met zich zal brengen, het inkomen zal stijgen en de sociale lasten van de werkloosheidsvoorziening zullen afnemen, en dat in een wereld, die op weg naar de ondergang is, niemand een beter plan dan dat van “Quo Vadis?” naar voren heeft gebracht.
Prof. dr. P.P. van Berkum onderstreept in een korte repliek nog eens zijn twijfel aan de deugdelijkheid van het plan-Sickesz. Men kan ongetwijfeld in technische zin een nieuwe behoefte scheppen door vernietiging van bestaande goederen, maar het is de vraag of daarmee tevens de grond tot een lonend bedrijf wordt gelegd. “….. daar in het kader van de “Quo Vadis?” gedachtegang met de vernietiging een begin zal worden gemaakt tijdens de algemeen verliesgevende periode van de omlaaggaande conjunctuur, staat het van tevoren vast, dat aan het economische motief tot het op gang brengen van het productieapparaat een reëel ontwikkelingsmogelijkheid ontbreekt”.
Vernietiging schept geen welvaart, maar verarming, en daarom dient elk ander plan, waarbij niet wordt vernietigd, doch iets nieuws wordt geschapen, de voorkeur boven het plan-Sickesz, zelfs al zou zulk een ander plan ook kostbaar zijn.
Een van de reacties van W.C in één van de dagbladen en wel, Uit de Oprechte Haarlemsche Courant 4 september 1940 rubriek Financieel en Economie
Dr. Colijn en Quo Vadis
In het orgaan van de Welvaarts- economie “Quo Vadis” vinden we volgend stukje: “Een enkel woord naar aanleiding van het feit, dat Dr. Colijn gemeend heeft, in de oppositie te moeten gaan ten aanzien van kortelings ondernomen concentratiepogingen. Het komt mij voor, dat deze staatsman wel een kans heeft gehad om het Nederlandse schip van staat in goed vaarwater te sturen, als geen Nederlandse bewindsman ooit voor hem gehad heeft.
Dat hij deze kans niet heeft benut, en met zijn deflatie- of versoberingspolitiek in een wereld, die ziek was door “verstikking in overvloed” niet op de juiste manier gestuurd heeft, is aan geen twijfel onderhevig. “Wij zijn in een totaal andere wereld neergeploft”, waren de woorden van Dr. Colijn, doch daarmee heeft hij bewezen, de toestand totaal verkeerd ingezien te hebben. Er was van een andere wereld geen sprake, alleen van heel domme mensen, die niet de mogelijkheid zagen, zich de geweldige rijkdommen, die de aarde voor ons bevat, en de welvaartsmogelijkheden, die ons ten diensten staan, ten nutte te maken.
Zelfs toen de weg, die tot die welvaart zou leiden, was aangegeven (de “Quo Vadis?”-plannen) werd hij noch gevolgd, noch op juistheid beoordeeld, en dat was nog veel dommer want door dat wel te doen, zou vermoedelijk heel deze nieuwe oorlog en daarmee onnoemelijk veel droefheid, gruwelijk lijden en schade voorkomen zijn.
Ook dat heeft Dr. Colijn nagelaten, en toch was er geen mens ter wereld , op wiens weg het zozeer gelegen had, zulks wel te doen, dan juist deze. Bij herhaling verzocht ik deze bewindsman, ook nog na mijn economische arbeid (de “Quo Vadis?”-plannen) te schenken Steeds echter zonder succes. “Z.E. heeft voor “Quo Vadis?” geen tijd” was het laatste antwoord (September1939) mij door zijn secretaris toegezonden.
De geschiedschrijver zal eenmaal over dit nalaten zijn oordeel geven. Thans echter vermeen ik, dat deze grijze staatsman zijn vaderland en het volk, dat ruim 6 jaren lang door hem geregeerd werd geen betere dienst kan bewijzen, dan door verder te zwijgen”.
In zijn memoires “Het had anders gekund” uitgegeven in 1955 beschrijft hij wederom zijn frustraties ten aanzien van het gevestigde economische establishment, maar er waren ook commentaren met enige sympathieën.
Uit het Nieuwsblad voor het Noorden (18-08-1955) *Rubriek Nieuwe uitgave*
“Het had anders gekund” memoires van W.C. Sickesz, 1914-1955, uitgave H.J.W. Becht te Amsterdam. Geruime tijd voor de tweede wereldoorlog verscheen van dezelfde schrijver “Quo Vadis?”, waarin hij zijn plannen en inzichten ontvouwde, welke volgens hem hadden kunnen voeren tot “ongekende welvaart”. Door de oorlog voelde hij, naar wie niet geluisterd was, zich in verschillende opzichten in het gelijk gesteld, maar hij is niet bij de teleurstelling gaan neerzitten en komt nu in dit uitvoerig geschrift tot de weg naar een toekomst, waarin, volgens hem “duurzame vrede en welvaart ieders deel zal kunnen zijn “.
De heer Sickesz is een bekend industrieel, die in de veeljarige praktijk van het zakenleven zijn theorieën uitdenkt en uitwerkt. Wat hij in zijn kleine maatschappij weet te bereiken, wil hij toegepast zien in de grote maatschappij, met doorkruising van de theorieën van onze moderne economen. De heer Sickesz stelt zijn diagnose zo eenvoudig en praktisch mogelijk, en met een zelfverzekerdheid in een vaak summiere bewijsvoering, dat hij in de wetenschappelijke wereld wel weerstand móet opwekken, óf eenvoudig terzijde geschoven wordt. En dat valt te betreuren, want de theorieën, welke door deze man twintig jaar geleden verkondigd werden, zijn later ook niet zo gek gebleken, als men er toen in hun revolutionaire karakter wel over dacht.
Het is zo gemakkelijk de eenvoudige denker te “kraken” of te negeren, wanneer diens conclusies niet stroken met de economische wijsheden en de politieke richtlijnen van de heden. Daarom willen wij de eerlijke aandacht vragen voor deze uitgave, want te midden van de al lezende bezwaren kan men er zeker zijn winst mee doen. Meer dan men misschien wel denkt.
Ondanks alle kritische kanttekeningen ging W.C zijn eigen weg en bleef ook in de jaar na de 2e wereldoorlog vechten voor zijn gelijk. In de verschillende publicaties na de oorlog, is de toon in zijn geschriften verandert en beschrijft hij allerlei situaties en ontwikkelingen in de buitenlandse economische en politieke ontwikkelingen, die volgen hem zijn gelijk aantonen. Maar ondanks de persoonlijk benadering van de leden van de eerste en tweede kamer der staten generaal, en de diverse universiteiten met het op persoonlijk titel toesturen van zijn brochures met het verzoek ze te lezen en door te geven, blijft het draagvlak tanende.
In een van zijn laatste geschriften getiteld “Tragiek ener Wetenschap” 4 april 1969 als een privé uitgave wordt gepubliceerd, beschrijft hij waarin en waarom de Economie faalde? Hoe en waarom de economische-wetenschap, zelfs internationaal, aan zulk een ongunstige kwalificatie komt. Ook hier haalt hij uit naar de besluitenloosheid en onwil van de politieke en het economische establishment. Overigens werden al zijn publicaties, de campagnes voor het vinden van een groter drachtvlak voor zijn ideeën met en uit eigen middelen gefinancierd. En gezien de omvang en de tijdsperiode van zijn streven, kunnen we stellen dat hier een groot vermogen aan ten grondslag heeft gelegen.
Op 28-februari 1971 komt Willem Cornelis Sickesz te overlijden op een respectabele leeftijd van 85 jaar. Een opmerkelijk fenomeen uit de latere crisisjaren. Oprichter en directeur van de Hollandsch-Zwitsersche chocoladefabriek. Hij was bezeten van de wetenschappelijk bedrijfsvoering en beschouwde zijn fabriek als een laboratorium voor het uitproberen van zijn Ideeën. Hij beschouwde zich zelf als een ervaringsdeskundige die nooit een boek over economische studie had gelezen, maar als zijn kennis had vergaard met het lezen van de kranten, maar dan ook van A tot Z.
W.C. Sickesz Jr. een “Ziener of Don Quichot”
18 december 1886 – 28 februari 1971
Blokker 6 april, 2018